maandag 20 april 2020

religieus overleven



Waar ga je naar toe als je naar buiten gaat? Ik heb geen vast plan in mijn hoofd. Ik ga naar buiten, sla rechtsaf, steek de straat over en kom dan langs de school De Amersfoortse Berg. Daar zie ik voor het eerst een fantastisch beeld van een centaur, half paard, half mens op een hoge zuil staan. Beeld van de wilde natuur die getemd moet worden, en dus een waarschuwing voor de leerlingen: weet wat je te wachten staat als je hier op school komt? Of een beeld van de natuur die ons draagt en ons mogelijk maakt mens te zijn? Het beeld is me nooit eerder opgevallen. Ik kom langs de zandvlakte waar ooit ziekenhuis De Lichtenberg stond. Ga door het bos heen, steek de Utrechtseweg over. Hé denk ik, het Belgenmonument, daar wil ik naar toe. Daar is een klein concertje aan de gang van het carillon. Ik klap als de beiaardier is opgehouden om hem aan te moedigen om verder te spelen. In het zonnetje gaat er van alles door me heen. Wat ik op zal schrijven in mijn nieuwe blog? Waar moet die over gaan? Religieus overleven daar moet ik het over hebben. Iedereen heeft het over overleven, maar wat is dat als je religieus bent en anderen kwijt bent om dat te delen?
Franz Rosenzweig volg ik al een aantal jaren. Moeilijke schrijver. Hij leert mij om dingen uit elkaar te halen. Wereld, mens en God vallen niet samen. En eigenlijk kunnen we ze ook niet kennen. Geen van drieën kennen we hen ten diepste. Wie God is, wat de wereld is, en wie de mens is. Maar Rosenzweig begint dan juist met denken en praten, vanuit het niet weten te praten over God, de wereld en de mens. God en de wereld laat ik even rusten, dat is te veel. Maar de mens, wie is hij als hij los komt te staan van de anderen?  Dan, zegt Rosenzweig, ontstaat het besef, dat je er bent, dat je een zelf bent, zelf los van al het andere. Een zelf met een karakter. ‘Onachterhaalbaar eigen’ zegt de dichter. Dat kan verwarren, je kunt het niet grijpen, maar je bent er. Dat weten verbindt Rosenzweig met Eros. Het erotische is de verbondenheid met jezelf en als sociaal wezen, en vandaaruit met de wereld. En met God. Je wordt gevoelig voor het andere, de Ander. Er is een andere lijn naast de eros. Dat is de dood. De dood die jou confronteert met eindigheid. Dat je alleen bent in jouw eros, in jouw zelf. Dat is het ambigue, ambivalente. De keerzijde van het geweldige gevoel, ik ben er, is dat je voorbijgaat.

Rosenzweig ging terug op de filosofen van de 19e eeuw. En twee daarvan interesseren mij enorm: Kierkegaard en Kant. Laat ik beginnen met Kierkegaard. Kierkegaard wist wat alleen zijn was.  Hij was verloofd met Regine Olsen. Toen hij op het punt stond dat hij daar daadwerkelijk vorm aan moest geven om te gaan trouwen verbrak hij de verloving. Tot groot verdriet van Regine en ook hemzelf. Zijn leven lang is hij van haar blijven houden en die liefde is misschien wel de bron van zijn hele zoektocht om  te overleven en te leven als religieus mens zonder Regine.  Regine trouwde met een andere man, maar zij en Kierkegaard zagen elkaar regelmatig in de kerk of op de dagelijkse wandeling door Kopenhagen. Elk wandelde een andere kant op. Soms een klein knikje, altijd zonder iets te zeggen, soms keken ze de andere kant op. Ze waren zich zeer bewust van elkaars aanwezigheid.  Kierkegaard bleef alleen en vulde dat besef van alleen zijn, dat erotische, met Jezus.  Zijn laatste woorden waren dat staat op zijn graf ‘mijn Jezus’.  In Kierkegaard’s muze, maar ook in de biografie Kierkegaard, beide geschreven door Joakim Garff, staat dit hartverscheurende liefdesverhaal. Oefeningen in het christendom van Kierkegaard is een van de boeken die mij inspireren in de zoektocht naar de verhouding tussen deze drie – God, mens en wereld. In Vrees en Beven beschrijft Kierkegaard het dilemma waar hij mee worstelde. Aan de hand van het verhaal van het offer van Isaak door Abraham stelt Kierkegaard de vraag: wat betekent geloof als iemand niet alles op wil geven wat hem dierbaar is, ook als dat zijn eigen zoon zou zijn? Het is een geloof dat zich niet gezellig nestelt in het dagelijks leven als een warm kopje thee. Ik ben niet de enige die argwanend staat tegenover Kierkegaard. Religie kan heel radicaal zijn, maar is ze dan niet een vorm van afweer tegen intimiteit of daadwerkelijk toe te laten van de ander? Een Ersatz om de ander buiten te laten staan. Of is juist de gezelligheid de afweer tegenover een echt geloof? Geloof en liefde, eros en thanatos beide mogen er zijn; ze doordringen elkaar en zijn niet elkaars vijand.

De derde, naast Rosenzweig en Kierkegaard, is Kant. Kant is veel te moeilijk eigenlijk om in een paar jaar te kunnen begrijpen. Kant wandelde ook veel. De mensen in Koningsbergen, (nu Kaliningrad) zeiden, je kunt de klok er op gelijk zetten, als Kant langskomt is het half vier. Of hij mensen tegenkwam weet ik niet. Het is misschien ook wel tekenend voor Kant dat hij niet op zoek was naar iemand anders, maar alleen was. Kant houdt grote schoonmaak in alles wat aangekoekt is in de loop van eeuwen aan religie en godsdienst. Rituelen, woorden, geloof dat niet meer houdbaar is  en waarvan hij – en ik - van denken waar gaat dit over?  Wonderen, visioenen, rituelen, alles wordt opzijgezet. Misschien nog iets voor het gewone volk, maar niet voor de intellectuele burger, de mensen die hun verstand gebruiken. Dat is een grote winst, maar ook verlies. Het verlies is misschien niet eens zo zeer dat er ongeloofwaardige vormen van religieus leven aan de kant worden gezet. Het is verlies van de verbondenheid met andere mensen; daarin speelt religie een wezenlijke rol, n.l. als bron van verwondering en de ervaring van wat mij overstijgt. Er is meer tussen ons dan ik kan zeggen. Daarnaast het besef van de tijd: dat religie vormgeeft aan de tijd, elke dag, week, de grote feesten door het jaar heen. Het zijn kleine en grote momenten van onderbreking. De tijd staat even stil. In de Protestantse traditie werd de bijbel iedere dag gelezen na het eten; katholieken baden voor en na het eten. Sommigen doen dat nog, maar het verdwijnt.  Rituelen en gemeenschap hebben we nodig ook in tijden van alleen zijn, juist in tijden van alleen zijn. Daarom zoeken we die ook op. 





Er ontstaan nieuwe vormen zoals bij mij bij het Belgenmonument.  In het carillonconcert, met een specht, een jongetje op een driewielertje met zijn moeder die langskomt, de boa’s op hun fietsen om te kijken of alles wel in orde is.  En het geluid van de carillon. Geweldig.