dinsdag 15 juni 2021

Nergens thuis: Over Austerlitz, van W.G. Sebald

Een onbekende reiziger ontmoet een andere op het treinstation van Antwerpen. Ze raken met elkaar aan de praat, of beter, de andere man begint te vertellen. Eerst over zijn observaties van de architectuur van de 20e eeuw, en later steeds meer het verhaal van zijn leven. De hoorder luistert en blijft anoniem, hij is de schrijver. De ander vertelt, Hij heet Austerlitz, en niet Dafydd Eliasen, de naam die hij heeft gekregen van het domineesechtpaar in Wales dat hem op heeft gepikt op een treinstation als vierjarig kind na een lange treinreis door Duitsland uit Praag in 1939. De twee mannen ontmoeten elkaar regelmatig en bezoeken samen historisch beladen plaatsen in Belgie, in Londen, en later nog in Parijs. Austerlitz vertelt, en door te vertellen opent hij ook voor zich zelf de afgronden van het verleden in de breuk tussen zijn eerste kinderjaren in Praag en de geschiedenis van zijn moeder Agata, zijn vader Maximiliaan, en de enig overgeblevene van de Holocaust Vera toen zijn kindermeisje, met de tijd erna. De lezer wordt meegenomen in de vertellingen van Austerlitz met uitgebreide beschrijvingen van gebouwen, van landschappen, ontmoetingen, maar vooral van eenzaamheid, een radeloos makend soort eenzaamheid door de deuren van de geschiedenis die dicht blijven. De werkelijkheid van het verleden blijft onbereikbaar. Austerlitz kan slechts beelden vormen van hoe het was voor hem en zijn ouders toen hij nog zo klein was, taal weer in zich oproepen, geuren herkennen. Twee reizen maakt Austerlitz. De ene is die zoals hij als kind van Praag naar Engeland is gereisd, weg van alles en iedereen, de tijd waar hij zijn thuis achter zich en daarna nooit meer thuis zal komen, niet bij mensen, maar altijd op zoek, gekweld zoekend naar houvast aan sporen uit het verleden. De andere reis is de weg terug. Deze gaat naar het verleden, letterlijk naar Praag waar hij Vera zijn kindermeisje ontmoet, naar Theresini, Theresienstad, waar de Duitsers een modelkamp lieten zien aan het Rode Kruis, maar waar zijn moeder op transport is gezet naar Auschwitz, naar Marienbad het kuuroord waar hij als kind met zijn ouders is geweest. Schemerige herinneringen en flarden taal komen weer op, maar thuis komen kan hij niet. 

Austerlitz


De filosoof van de 20e eeuw die intensief heeft nagedacht over thuis en thuisloosheid is de verguisde Martin Heidegger. Voor hem is de westerse mens zijn plek in de wereld, zijn Zijn als wezen, kwijtgeraakt. We leven nog slechts onbewust van dat verlies doordat er te veel is wat ons afhoudt om de pijn van dat verlies te voelen. Alles is voorhanden, technisch object en gebruiksvoorwerp geworden. De woekering van het instrumentele denken laat ons vergeten dat er existentiële grondlijnen zijn die ons een ander thuis zouden kunnen bieden dan de namaak van het zelf gefabriceerde.  Zogenaamde existentialia zijn onder meer : ‘in der Welt sein’, ‘Mitsein’, ‘Sorge’, tegenover een mensbeeld als een op zich staand denkend wezen. De grondcategorie van ons menszijn is Dasein, er zijn, daar zijn waar je bent, en een uitwerking daarvan is  ‘Geworfenheit’, jouw bestaan hier en nu. De kunst confronteert ons het scherpst met deze ‘Seinsvergessenheit’ doordat zij de tweedeling tussen het ding en de betekenis die wij daar aanhechten doorbreekt en ons voor een raadsel stelt: wat maakt dit materiele ding – een stapel papier met inkt erop, een hoeveelheid klanken, verf op een doek – tot een kunstwerk?  Deze specifieke materialiteit onthult waarheid van het zijn. Aletheia is in het grieks onthulling, ze laat iets zien van wat is, en waar we zo vaak gedachteloos aan voorbij lopen. Maar als we stil staan, dan zien we nog niet direct iets van onverhulde waarheid in het kunstwerk. Als ik Heidegger een beetje begrijp in zijn boek ‘Holzwege’ dan zouden we eerst alles los moeten laten van wat we op school geleerd hebben aan ideeën over kunst.  Om zo de omkering te kunnen maken door het kunstwerk zelf te laten spreken. Wat wil het zeggen, wat onthult zij, en wat verbergt zij ook in haar materialiteit van vorm, kleur en klank?

Austerlitz maakte foto's van de plekken die hij bezocht en hij vertelt van al die landschappen, steden en dorpen waar hij is geweest. Tot aan zijn verblijf in de oude beruchte psychiatrisch centra Bedlam in Loden en Salpêtrière in Parijs aan toe. Hij is architectuur-historicus en bezoekt de ‘schuldige landschappen’ zoals Armando die noemde van de tijd van het Nationaal-Socialisme. Beelden en verhalen moeten de waarheid openleggen van geschiedenissen waar hij geen deel van uitmaakte – opgegroeid in de kille pastorie van Wales – maar die hem, zijn ouders en miljoenen Joden een eigen geschiedenis ontnamen. Het is een geschiedenis geworden van isolement en onverbondenheid, waar waarheid als onverhuldheid voor Austerlitz gesloten bleef.  Een foto van de administratie van Theresienstadt is een stille getuige van deze waarheid. De foto werd volgens Austerlitz gevonden in de Franse nationale bibliotheek en daarmee brengt hij spiegelbeeldig een vergelijking en verbinding aan tussen de westerse Verlichting en de meedogenloze administratie van iemand als Eichmann.  

 

Dat de anonieme getuige als vriend het verhaal van Austerlitz aanhoorde en opschreef maakt dat wij dit boek als onverhulde waarheid van dit leven tot ons door kunnen laten dringen. Hij is de ander voor de dolende Ander. Het denkproject van Heidegger was de ‘Seinsvergessenheit’,  ons verlies van een thuis in het bestaan. Heidegger zocht de oplossing in een terugkeer tot de dingen en tot het zijn om deze onverhuld te laten zijn. Maar intussen ging het toch weer om het westerse project van zelfbehoud, maar dan in meer rurale vormen. De ander kwam niet in beeld, of was als nummer ondergeschikt, en dat maakt Heidegger mede schuldig aan de dood van velen door de esthetische keuze als een egoïstisch project boven de ethische. De nabestaanden, zoals Austerlitz en zijn biograaf, herinneren ons er aan niet te vergeten, en daarvan te vertellen. Sebald heeft met Austerlitz een indrukwekkend en meeslepend monument geschreven voor al het nameloze lijden dat generaties later nog met zich meedragen.