De wereldwijde
pandemie van het coronavirus heeft gevolgen voor alle sectoren van de
samenleving, van kinderdagverblijven tot vliegvelden, van fabrieken tot verzorgingstehuizen.
We trekken ons terug in onze huizen, en zelfisolatie is het nieuwe trefwoord. Die
terugtrekkende beweging heeft als doel het tempo van de verspreiding van virus
af te zwakken. Mitigatie wordt dat genoemd, een woord dat velen – ik ook - even
op moesten zoeken. Leniging, vertraging, afzwakking. Dat gaat volledig in tegen
al onze gevoelens van plicht, verantwoordelijkheid, deel willen uitmaken van de
samenleving, en vooral sterk willen zijn. Een vakantie is prachtig, maar dan
toch voor maar enkele weken, en dan weer terug naar school, het werk, groepsactiviteiten,
fitness. En toch doen we dat, gedisciplineerd, en met een grote inzet en
verantwoordelijkheidsgevoel. De ernst van de situatie vraagt om die
disciplinering , zelfisolatie, afstand tot elkaar.
Ook kerken zijn
gesloten als gevolg van de pandemie van de coronavirus. Er worden technische
oplossingen gezocht om via live-streams kerkdiensten mee te maken of te horen. Niet
meer met elkaar in één sacrale ruimte, maar, zoals ik zag in Trouw, met zijn
tweeen op de bank en de Iphone in het midden. Is dit een voorbijgaande situatie?
En als het virus is uitgewoed, gaan we dan weer over tot de orde van de dag? Ik
denk het niet. Ook het geloof zelf zal, om het dramatisch te zeggen, door het
virus heen moeten gaan. Of gewoner gezegd, heeft het christelijk geloof iets te
zeggen over de dramatische stagnatie, zelfisolatie, sluiting van grenzen en
alle onzekerheid en verlies dat nu gaande is? De woorden van de verschillende
bisschoppen, b.v. van kardinaal Eijk of mgr. De Korte, zijn geschreven vanuit dat perspectief. Hoe
goed en bemoedigend ook, het andere perspectief verdient ook de aandacht. De vraag
n.l., zal het virus ook het geloof zelf veranderen? Ik denk het wel. Vanuit dat
laatste perspectief is er al heel veel vooruit gedacht. Toen in 1755 Lissabon vrijwel
geheel in puin kwam te liggen als gevolg van een aardbeving stortten ook oude
voorstellingen van een zorgzame God in elkaar. De traditionele vraag waarom God
het lijden toeliet kon niet meer in pedagogische zin worden beantwoord. Er viel
geen lering uit te trekken voor de morele houding van de mens, hij had toch
niets verkeerds gedaan? De natuur was niet betrouwbaar, God was ook machteloos.
De twijfel en het ongeloof in Gods goedheid waren niet meer weg te denken. De dood
had geen zinvolle betekenis meer: als er zoveel natuurlijk geweld is, en mensen
sterven voor hun tijd, waarom zou je dan nog geloven in een rechtvaardige, goede
God? Die scepsis heeft zijn plek ook gevonden in het christelijk geloof zelf in
het besef dat God, mens en natuur niet samenvallen. We worden terugverwezen naar onze
eigen verantwoordelijkheid. In pietistische kringen werd geloof onttrokken aan
het denken, er bleef slechts een gevoel van afhankelijkheid over. Er kwam daarnaast ook een ander beeld van God:
niet een (gemankeerde) architect, of een onbegrijpelijke macht, maar een
meelijdende, gepasssioneerde God die meegaat tot in de dood. Jezus Christus,
zijn leven en sterven getuigen van deze God. Dat is min of meer theologisch gemeengoed
geworden in de 20e eeuw. Niet meer ligt de nadruk op Gods handelen, maar
op die van de mens zelf. Hij gaat bij zichzelf te rade. Waarin ben ik verantwoordelijk
voor het kwaad dat ons treft, wat kan ik eraan doen om dit te voorkomen? Het besef was daarmee definitief
doorgedrongen, dat mijn of Gods goedheid geen garantie is voor onheil. Ook al
ben ik zelf een goed mens, het kwaad is onder ons, ik maak daar deel van uit, en
wat ik kan doen, moet ik doen om het te bestrijden. En
ook God kan ik, hoef ik niet ter verantwoording te roepen voor het kwaad dat mij
treft. Deze God verwijst terug naar onszelf en naar de wereld waarin wij leven.
Het is, gelovig gezegd echter meer dan ‘zoek het maar uit’, Z/hij is een God
die meegaat en daarin ons iets duidelijk maakt.
Zo zijn we nu bij
het coronavirus aanbeland. Ik heb nog geen stemmen gehoord dat deze een straf van God is. Ook
niet dat wat ons nu gebeurt een voorstadium is van het einde der tijden met een
beroep op het laatste boek van het Nieuwe Testament de Apocalyps van Johannes. Dus
geen gelatenheid als zou dit virus een van God gezonden initiatief zijn om ons
iets duidelijk te maken. En toch, ergens vind ik daar wel iets in zitten. Het virus
maakt ons iets op een keiharde manier duidelijk. Iets waar we de afgelopen
tientallen jaren wel uit en te na over gepraat hebben; we hebben er onvoldoende
mee gedaan. Ik wil dit kort toelichten, om daarna specifiek in te gaan op de
theologische vragen die ermee gemoeid zijn. Het voornaamste pijnpunt, lijkt me,
is de globalisering en de prijs die we nu daarvoor betalen. Die wordt al
betaald in Afrika, Latijnsamerika en delen van Azie, op de Noord- en Zuidpool. De
ecologische schade van de economische groei in het rijke noorden en China is al
enorm. De mondiale vervlechting van verkeersstromen van mensen en goederen
zorgen voor een permanente druk op het ecologisch systeem. Verwoestijning,
verdroging, sprinkhanenplagen van oudtestamentische Egyptische omvang,
vluchtelingenstromen over de hele wereld zijn er tekenen van. De bio-industrie
zorgt voor een onverantwoorde verdichting van virussen en bacterieen. Virussen zijn miljoenen jaren ouder dan de
mens; ze muteren ook als gevolg van menselijk handelen door de opeenhoping van
mens en dier. Deze epidemie is, als ik me niet vergis gevolg van menselijk
handelen. Als dat zo is komen er religieus- spiritueel verschillende thema’s in
beeld die vragen om theologische heroriëntatie. Ik zou ook filosofie kunnen
zeggen. Het gaat om de metafysische waarden waar wij
ons op oriënteren en die ons tot verantwoordelijke, volwassen mensen maken. Het zijn keuzes die we maken, ze kunnen sec filosofisch
beargumenteerd worden, b.v. vanuit de idee van het zelfbehoud van de menselijke
soort en wat daarvoor nodig is. Maar voor mij ligt het breder, niet alleen
overleven, maar ook hoe we leven, met elkaar, met de natuur en zelfs met onze
sterfelijkheid. Rationaliteit is in beide manieren van redeneren de bedding
waarin we ons moeten bewegen. Wetenschappelijk inzicht, maar dan verbonden met
doelen, doelen die verder gaan dan het onmiddellijke resultaat. Doelen die iets
van uiteindelijkheid in zich hebben. Die een ontwerp in zich hebben van hoe wij
bestendig kunnen en willen leven. Hier dus een stukje theologie. Ieder mag dit
ook metaforisch verstaan, ik hoop alleen maar dat de denkrichting gedeeld
wordt.
Drie thema’s
dienen zich aan. De eerste is de verhouding tot de natuur. Genesis betekent wording,
ontstaan, groei, ordening, er zijn. Een oude notie is dat de mens ook natuur is
en er deel van uit maakt. Al te lang hebben we ons er buiten gesteld, zijn ernaast
gaan staan en de natuur om ons heen, inclusief het menselijk lichaam,
instrumenteel behandeld, als materiele objecten. Met dit virus valt er niet te handelen. Slechts
te mijden. We zullen ons dit gegeven aan
moeten trekken, leren mee te gaan met wat onder ons is, en wat in ons is. Zoals
we in het waterbeheer geleerd hebben om ruimte te maken voor de rivieren, zo
zullen we een nieuwe verhouding moeten zoeken tot de bacteriële en virale
omgeving. Theologisch gezegd, de schepping
is niet eindeloos manipuleerbaar. We zullen
opnieuw moeten leren erin mee te gaan. Mitigeren noemen we dat sinds kort. In de
katholieke theologie is eeuwenlang nagedacht over de verhouding tussen natuur en
genade. De natuur wordt gedragen door genade, in de natuur openbaart zich de genade.
Wil dat gebeuren, dan moeten wij de natuur ook kansen geven, te laten zijn wat
zij is, een eindeloze stroom energie, materie in beweging met haar eigen
wetmatigheden. Dan komt er ook ruimte
voor de genade, dat is de ervaring van verwondering en zelfs dankbaarheid. Dit is geen romantische natuuraanbidding, of pleidooi voor acceptatie van wat over ons heen komt. We moeten onze eigen rol onderzoeken in de cultuur van overexploitatie en woekering van monoculturen.
Een tweede notie,
wat zegt deze crisis over de onderlinge verhoudingen, hoe willen we ook in de
toekomst met elkaar omgaan? De oproep van de regering ‘heb een beetje zorg en aandacht voor elkaar’ is me uit het hart gegrepen. Niet meer
zelfontplooiing, of participatie is het trefwoord, maar aandacht, zorg. Barmhartigheid
noemen we dat ook wel. Als we dat zijn
voor elkaar dan zijn we pas beeld van God zoals de mens in Genesis genoemd wordt.
Een derde notie. Als
het virus onder controle is, gaan we dan weer over tot de orde van de dag? Alles weer opstarten en economische groei
najagen tot iedere prijs? Nee, we zullen
de voorwaarden voor een duurzame en sociale samenleving nog meer tot beleid
moeten maken. Dat wil zeggen ruimte en tijd filosofisch en
spiritueel-theologisch opnieuw doordenken. Ruimte is te zien als geografie – gaan
we door met ongebreideld reizen, ongebreideld grondstoffen delven, ongebreideld
onszelf verwezenlijken – najagen wat nog meer bezit en vermaak oplevert? Ruimte
is ook een beeldend begrip. Ruimte moet er ook zijn in onszelf om te herkennen
wat we zoeken, waar dat zoeken op teruggaat, en of er ook andere manieren zijn
om die kanten van onszelf te beleven. Niet toevallig zijn de psychiaters de
hedendaagse priesters. De andere notie is die van de tijd. We maken nu een
vertraging mee, de grenzen gaan dicht, deuren sluiten, we hebben tijd over. Die
vertraging helpt. Ze geeft ruimte voor andere lagen in het bestaan. Qohelet- Prediker in het
eerste Testament zei het al: voor alles is er een tijd. Waren we dat vergeten, of wilden we dat niet meer horen, en zeiden we slechts tegen elkaar, ik wil het nu?
eerste Testament zei het al: voor alles is er een tijd. Waren we dat vergeten, of wilden we dat niet meer horen, en zeiden we slechts tegen elkaar, ik wil het nu?
Als in een
Griekse tragedie wordt onze verblinding doorbroken, we zien slechts
tastenderwijs wat we hebben aangericht. Oedipus was blind, hij had zijn ogen
uitgestoken toen hij besefte dat hij zijn vader had vermoord en zijn moeder
getrouwd. Hij dwaalde rond. Maar gelukkig was er zijn dochter Antigone om de blinde te
leiden, ze kwamen in het heiligdom bij Colonos bij Athene.