vrijdag 3 april 2020

Geborgenheid


Nu wij in de hele wereld het tot voor kort ondenkbare meemaken worden we teruggeworpen op onszelf. We kijken met verbijstering om ons heen en zien lege straten, mensen op afstand, soms met vriendelijk knikkende verstandhouding, of schichtig rekenend of de gewenste afstand wel wordt aangehouden. De angst zit erin. De dood is dreigend aanwezig als ongrijpbare werkelijkheid. Niet meer op de achtergrond als verre realiteit, maar als actuele mogelijkheid. Hoe beleven we dit? Is er nog ruimte voor geborgenheid?  Kunnen filosofische benaderingen ons hierbij helpen? Ik wil hier enkele oude lijnen naar voren halen die zicht kunnen geven op een nieuw, maar al oud besef, dat wij mensen altijd op zoek zijn naar geborgenheid en veiligheid. Waar en hoe is deze te vinden?
We worden teruggeworpen op ons zelf. Die ervaring heeft is in de filosofie al oude papieren. De eenzaamheid en het zelfgekozen isolement werden de Romeinse stoa gezien als medicijn tegen onechtheid, radeloosheid, domheid, plat vermaak of meelopen in de massa maar ook tegen collaboratie met machthebbers. Zich terugtrekken in de eenzaamheid was volgens de stoa de eerste stap naar zelfinzicht gericht op leren omgaan met de meest fundamentele angsten die een mens kent, de angst voor de dood. De monniken in de woestijn zochten er God omdat Hij in het lawaai van de stad overschreeuwd werd. Ze werden daar in de woestijn geconfronteerd met hun eigen gekte, de akedia, dat is de walging, verveling, afkeer van wie ze ook waren. Maar eenmaal daardoor heen leerden ze om te leven met zichzelf en met God. Maar er was geen garantie dat het ook daadwerkelijk die kant op ging, sommigen bleven in de gekte, en kwamen in hun beleving niet los van de verzoekingen van de duivel. De stoa en de woestijnvaders waren vroege pogingen om te overleven als enkeling los van de massa.

We zien dat steeds na een grote oorlog of epidemie er een grote behoefte is aan individualiteit en eigenheid. Na de zwarte pest van de 14e eeuw breekt de Renaissance door met haar aandacht voor de individuele persoon. Na de dertigjarige oorlog in Europa in de 17e eeuw waarin miljoenen mensen omkwamen komt een vroomheidsbeweging op gang van mystici en godzoekers. Zij zoeken God in hun binnenste, los van enige structuur buiten hen. Daar bouwt het Duitse idealisme van begin 19e eeuw op door. Zij juichen de breuk tussen de enkeling en de wereld om hen heen toe als het begin van vrijheid. Ik ben! Trots, zoals Fichte, tragisch zoals Hölderlin die het grootste deel van zijn leven in een torenkamertje volledig verdwaald doorbrengt. De trots overheerst. Ik val niet samen met de rest, ik kan kijken naar de wereld, deze interpreteren, gehoorzamen aan de natuurwetten, of de werkelijkheid naar mijn hand zetten. Op die golven van het liberale denken werden oude instituties met haar zekerheden aan de kant geschoven. De Eerste Wereldoorlog was daarvan het culturele resultaat – “de vrolijke oorlog” als opruiming van oude waarden. Musil beschreef in zijn magnus opus “der Mann ohne Eigenschaften” de nieuwe mens die daaruit voortkwam: leeg, niet betrokken, doelloos, buitenkant, plooibaar, maar innerlijk cynisch. De fenomenologie met vooral Heidegger heeft de verbinding weer gezocht tussen waarneming en werkelijkheid, tussen bestaan, er zijn, en zijn. Heidegger analyseerde oude woorden en ontwierp nieuwe om deze samenhang tussen er zijn, Dasein, en Zijn, te structureren – wonen, zorgen, thuis zijn, voorhanden zijn, mee- zijn om er maar een paar van die zogenaamde existentialia te noemen. Heidegger betreurde de breuk als een verlies van gevoel voor en besef van het zijn, seinsvergessenheit noemde hij dat. Zijn remedie was een terugkeer naar de grondpatronen van het bestaan. Met ons gemoed ervaren we de wereld om ons heen en maken ons deze tot een thuis. De Tweede Wereldoorlog, opnieuw de oorlog, vernietigde deze idylle van natuur en existentieel vermogen tot het bieden van geborgenheid. Sartre trok uit het geweld van de oorlog de conclusie dat we niet een thuis zijn voor elkaar maar een hel. We zijn op onszelf teruggeworpen en dat is paradoxaal vrijheid.  Zich losmaken uit het collectief is de vrijheid aandurven van de leegte van het bestaan. Het bestaan draagt ons niet, maar ieder moet zichzelf handhaven. Een fraai recent voorbeeld geeft Wessel te Gussinklo in zijn roman de Hoogstapelaar. 
Natuurlijk kwamen daar ook weer allerlei reacties op: het structuralisme bijvoorbeeld die zegt dat samenleven beantwoordt aan fundamentele patronen zonder dat we dat ons bewust zijn en dat individuele vrijheid een illusie is. De hermeneutiek zocht de samenhang in de taal als individuele uitingen van impliciete omvattender betekenissen en als horizon van gedeelde zin.

Maar de ervaring van de breuk tussen mij en de wereld, tussen subject en object bleef.  De Duitse filosoof von Bollnow maakte in de vijftiger jaren furore met zijn alternatief voor het existentialisme in het boek Neue Geborgenheit.  Bij hem wil ik wat langer stilstaan. Hij formuleert een alternatief voor de moderne ervaring van thuisloosheid. Thuisloosheid betekent leegte, zinloosheid en leidt in het uiterste geval tot suïcide, zoals Camus dat heeft geanalyseerd. Bollnow’s zoektocht naar nieuwe geborgenheid gaat langs twee wegen: draagt de werkelijkheid ons, wat biedt deze aan geborgenheid, kunnen we daar wel op vertrouwen? En aan de andere kant wie zijn wij mensen, waarin kunnen wij ons verbinden met een groter geheel, en hoe dan? De eerste is een wat hij noemt ontologische problematiek, de ander is de ethische problematiek. De ontologische vraag is hoe toegang te krijgen tot het zijn, tot de werkelijkheid waarin wij leven, zodanig dat zij ons geborgenheid biedt?  We kunnen benoemen wat we nodig hebben en wat de wereld, werkelijkheid ons moet bieden. Hij noemt drie wegen: het eerste dat we nodig hebben is de ervaring van geluk. Die ligt in een besef dat de werkelijkheid, het zijn ons draagt. Dit dragende zijn ligt voor ons open, je mag ook zeggen openbaart zich; het zijn ervaringen van geluk, geluk dat onze stemming en houding bepaalt.  Dat geluk komt op ons af, tenminste als wij ons openstellen. Hoe? door vertrouwen en geloof toe te laten, en daarin de ander en het andere als aan ons gegeven te gaan zien. Dit zijn dus in eerste instantie passieve waarden. Je hoeft weinig te doen, je kijkt, je stelt je open, je laat toe wat er gebeurt.  De tweede vorm van openheid is het ‘helen.’ Heel laten worden, laten hele van oude wonden en van de scheuren in je bestaan. Verwonding en trauma liggen aan de wortel van de breuk uit vanzelfsprekendheid en telkens weer doen we pogingen tot herstel. De tijd is hier wezenlijk, niet het verhaal op zich van wat er is gebeurd, maar de afstand en toelaten dat je geschiedenis bent.  En als laatste weg om de werkelijkheid toe te laten in een nieuwe geborgenheid is aandacht voor het huis, het thuis dat veiligheid en intimiteit mogelijk maakt. Afgrenzing dus.

Het andere perspectief is hoe wij kunnen zijn, welke houding de geborgenheid die we zoeken kan bieden. Bollnow noemt als eerste punt dat we niet weg moeten vluchten uit de crisis. Erbij blijven, verdragen en - verrassend - beschikbaar zijn.  Dus -er zijn, Dasein bij wat voorhanden is noemde Heidegger dat. openheid op de plek waar je bent. Vastzit misschien wel, geworpen bent noemt Heidegger dat. De tweede vorm is het bieden en aannemen van troost. Elkaar door de crisis heen helpen, hetgeen we deze dagen op een fantastische manier zien. Als derde, daar hoort geduld bij, geduld als levenshouding, de haast opzijzetten. Als vierde de hoop levend houden. Door verhalen te vertellen, te relativeren, te zorgen.  Dankbaarheid is ook een weg tot geborgenheid. Daarin komt samen wat je gegeven wordt – aandacht, tijd, mogelijkheden, - en wat je zelf uitspreekt, iemand bedanken, erkennen in wat en wie deze is en doet. Bollnow sluit af met een pleidooi voor het houden van feesten. Die kunnen nu niet, voor kortere of langere tijd niet. Maar ook in het klein kunnen feestjes (virtueel chillen!) de ervaring geven dat je je ondanks alles ook geborgen voelt.  
Wat we nu ontdekken voelt als nieuw, verrassend. Het lag altijd al opgeslagen in afgedane moraalhandboeken en traktaten. Daar gaan we niet naar terug. Want de morele dwang voelde als een keurslijf.  Opvallend is hoe wij nu toch de discipline opbrengen om ons te beperken. En toch geborgenheid weten te vinden. Willen we tot een nieuwe verhouding komen tot de natuur met haar enorme ook destructieve krachten zullen we opnieuw aan moeten geven wat we nodig hebben aan geborgenheid in dit bestaan.

Conclusie. De ontologische werkelijkheid is niet betrouwbaar, zo lijkt het als gevolg van het dodelijke coronavirus. Ons vertrouwen in het bestaan op een veilige wereld is geschokt. Maar dat vertrouwen was al lang geschokt. Alleen hoefden we dat niet zo nodig te weten omdat het alledaagse leven gewoon doorging en we genoeg omhanden hadden. Alsof er niets aan de hand was.  De schok zet aan tot een nieuw denken en ervaren hoe wij thuis en tegelijk niet thuis zijn in deze wereld. Bij elkaar zijn we thuis, verbonden met elkaar, en aan elkaar overgeleverd ook. De ervaring van niet-thuis zijn komt er bij. Die ervaring delen we, onvergelijkbaar weliswaar, met vele ontheemden overal in de wereld.


1 opmerking:

  1. wederom boeiend, die blog van jou. Het lokt weer van alles bij me uit. Hier een paar associaties.

    De eerste is jouw verwijzing naar de Stoa. Mensen zijn dan in staat om zich los te maken van de massa en alleen te zijn. In de klas lezen we soms brief 7 van Seneca, waarin hij het omgaan met de massa vergelijkt met een besmettelijke ziekte. Met name de gladiatorenspelen moeten het ontgelden. De brief aan Lucilius (we weten niet of dit een denkbeeldige of werkelijke adressant was) is zelf een voorbeeld van een soort theater dat je met zijn tweeën kunt spelen, zo’n beetje dus als jouw blog en deze mail.
    Misschien kun je de vergelijking nog verder doortrekken met de Stoa, want ze geloofden in een ‘pneuma’ en ‘logos’, zelfs een ‘deus’ die in alles aanwezig is. Zo ben je toch weer met iedereen verbonden. Je zou dit misschien geen geborgenheid kunnen noemen, maar wel In onderscheid met ‘de tuin’ van het epicurisme) een ‘in de wereld zijn’. Seneca was niet voor niets de adviseur van Nero, en zijn filosofie zou je misschien moeten vergelijken met het corona-virus, even dodelijk als het erop aankwam.

    Mijn tweede associatie is het werk ‘Sferen’ van Sloterdijk. Dat gaat helemaal over geborgenheid, in de zin van ruimtelijkheid, maar ook van de breuken die erin hebben plaatsgevonden. Het voordeel van zijn benadering vind ik dat je het thema (net zoals jij doet) vanuit de actualiteit kunt doortrekken naar het verre verleden. In het geval van Sloterdijk is dat vooral de landbouwrevolutie. Nu is die nogal dubbelzinnig, en ik vraag me af of Sloterdijk zelf niet een beetje te enthousiast is over zijn sferen. In de klas lazen we bij het scheppingsverhaal (in de Latijnse versie) een stukje uit ‘Het oerboek’ van de evolutiebiologen Van Schaik en Michel. De landbouwrevolutie pakte voor de mensheid allerminst gelukkig uit. Je zou misschien moeten zeggen: geborgenheid heeft erg veel nadelen, bijvoorbeeld dat vrouwen niet weg kunnen als ze worden mishandeld, en een hiërarchische structuur die je in jagergroepen veel minder had.

    Me verheugend op je volgende blog, Anton

    BeantwoordenVerwijderen